Op zijn Amsterdamse expositie (1992) koos hij als introductie een gedicht van Octavia Paz dat in zijn cryptische vorm precies aanraakt waar het in zijn schilderen om gaat:

‘Tussen wat ik zie en wat ik zeg,
Tussen wat ik zeg en wat ik voor me houd,
Tussen wat ik voor me houd en wat ik droom,
Tussen wat ik droom en wat ik vergeet,
Poëzie.’

Een cirkelgedicht waarin ruimte is geschapen voor wat niet direct is te vangen, of beter, zich niet laat vangen dan door schijnbewegingen. Hans Giesen schildert in bewegingen die de schijn hebben gekend te zijn, maar die eenmaal neergezet in verf vragen om zich verder te bewegen, in de richting van het onbekende.