Wat ik Giesen in het begin van die videofilm had zien doen was een poging dat proces door snelheid voor te zijn, zijn eigen voorraad aan innerlijke beelden niet meteen de gelegenheid te geven het heft in handen te nemen, maar ze in eerste instantie te dwarsbomen met een gebaar van verf, dat nog geen gebaar vol betekenis was, maar zoals de sprong van een danser in de ruimte, een zo groot mogelijke aanwezigheid van het totale lichaam op het doek, van het hele potentieel aan mogelijke schilderijen. De eerste streken van het schilderij manifesteren niet de bewuste bedoelingen van de schilder, maar vooral een geheel van lichamelijke actie op dat bepaalde moment. De eerste streken en vegen hebben de bedoeling het ‘illustratief proces’ kort te sluiten en het oog te verbinden met andere zintuigen.

Giesen’s schilderijen roepen lichamelijke sensaties op, vermengingen van de zintuigen, synesthesieën zoals men dat in de psychologie noemt. Ook zijn onderwerpen zijn van primaire, lichamelijke aard, alsof hij met zijn schilderijen een directere, tastbaarder manier van ervaren wil tonen dan de gebruikelijke.

In veel van Hans Giesens’s schilderijen zijn die eerste streken, deze manifestaties van pure verf, als een breekijzer aanwezig en wrikken de deur open naar een rijkere ervaring van de wereld. Het oog van de schilder hoort wat er daar op het doek gebeurt. Tussen zijn oogharen kijkt hij om te zien of zijn doel voldoende beschermd is tegen al te gemakzuchtige interpretaties, tegen dat ‘illustratieve proces’ dat ons belet tot de kern van zijn werk door te dringen: een bewegende plek waar alle zintuigen opnieuw met elkaar verbonden worden in een misschien wel paradijselijk tafereel.